Soms, als je even de tijd neemt om door de wandelgangen van een verlopen leven te wandelen, zul je merken dat alles wat je in je leven ooit hebt beleeft en nog zal beleven onlosmaakbaar met elkaar verbonden is.
Het ene loopt gewoon door tot het volgende meestal zonder dat je je ervan bewust bent.

Een dun maar opvallend sterk scharlaken draadje weeft door de tapestrie van heel je leven. Zo onopvallend, doch duidelijk genoeg om aan te geven waar je vandaan komt; wie je bent, waar je mee bezig bent en waar je naar toe onderweg bent.

 

Een van de eerste dingen die ik ooit met passie fotografeerde waren de vervallen ruines van mijn geboorte grond en de tenger fragiele klaprozen die de weerloosheid van de mens symboliseren.
Slagvelden veranderden vaak in bloeiende klaproos velden. Men vermoede dat de bloem ontsprong uit vergoten bloed.

 

In het boek Petrus staat: “alle vlees is als gras en al zijn heerlijkheid als een bloem in het gras; het gras verdort en de bloem valt af...” .

Ik fotografeer graag dingen die mij herinneren aan mijn dierbaren, oude wereldse objecten, een zijden bruidsjapon, de eerste paar nette schoenen van ’n trotse jonge man, een Oldsmobiel uit de jaren dertig, kerken, begraafplaatsen.

 

Het woord kerk associeer ik met zowel leven als met dood. Met geloften en nood! Een plek waar kindertjes aan de Hemelse Vader op worden gedragen. Een plek waar de zielen van gestorvenen tot het hiernamaals worden opgedragen. Maar ook worden er huwelijken voltrokken.

 

Het huwelijk is een constitutie dat permanentie belooft. Meeste huwelijken worden voltrokken in de veronderstelling dat kinderen verwekt zullen worden.

Als wij uiteindelijk sterven zijn onze kinderen en onze geschiedenis het grootste en vaak het zuiverste nalatenschap.

 

Met de tentoonstelling:trachtte ik u te laten waarnemen door het kijkers van mijn ziel. Om het voetpad, waar mijn scharlaken rood draadje heen leidt, te volgen om zo ook misschien iets van zich zelf te herontdekken.

 

Voor een familiefeest keerde ik in de lente van 2007 terug naar mijn geboortegrond; niets wetende dat ons thuis een week eerder door een hels vuur in puin was gelegd. Een dakloze ruïne, met een eindeloos wolkenhemel als dak. Tot as verpoederde gele houten vloeren, zwart verkoolde kozijnen staarden mij als vaagweg bekend aan. Versplinterde zilveren wazige ruiten ogen doortrokken met kraaienpootjes gaf ieder detail geluidloos door.

‘n Thuis tot in haar diepste wezen kaal gestroopt!. En toch was zij beeldschoon. Door het vuur was zij gelouterd en gezuiverd. De verloren geesten van latere inwoners waren er niet meer. Dit huis was weer van ons!

 

Door de lens van mijn camera dwaalde ik zoekend door de tot as verpoederde walmen van herinneringen en herontdekten schatten van ontelbaar waarde. Een Afrikaans licht dat alle kleuren van de regenboog opdringt op de sensor. Laag voor laag schilferde onze levensverloop los uit iedere laag; verf die mijn moeder jaar voor jaar weg had geprobeerd te schilderden.